In elk gesprek dat ik vanuit m’n positie bij de woningcorporatie heb met vertegenwoordigers uit de dorpen gaat het steevast over de volgende onderwerpen: ‘Er moeten huizen komen voor jongeren. Er moeten huizen komen voor ouderen. En. Denken jullie wel na wie je in een huurhuis hier op het dorp laten wonen?’
Vaak hebben ze gelijk en is er ook werk voor ons te doen. Maar mensen in de dorpen kunnen zelf ook veel doen. Met name aan betaalbare huisvesting voor jongeren. Hoe? Ik raakte geïnspireerd door een verhaal uit één van de dorpen in mijn omgeving.
Een ouder echtpaar besloot dat het tijd werd om het -te grote- huis met de -te grote- tuin te verlaten. Het werd te veel. Ze wilden graag een huis met alles op één verdieping. Met een klein tuintje. Bij voorkeur gelegen in de buurt van de winkel en van de dokter.
Ze gingen in overleg met hun kinderen en besloten het huis te koop te zetten. Al snel meldde zich een jong gezin met kleine kinderen. Ze waren al jaren verliefd op het huis. Het lag dicht bij de basisschool waar de kinderen over enkele jaren naar toe zouden gaan. Het had net iets meer ruimte dan hun eigen huis dat te klein was geworden. En in de buurt kenden ze veel mensen. Ze hadden immers hun hele leven al op het dorp gewoond.
Het gezin werd naar de makelaar verwezen. Ze vroegen een bezichtiging aan hoewel ze het huis van binnen en buiten al kenden. De makelaar temperde hun hoop. Er hadden zich al meer mensen gemeld voor het huis. Er was veel belangstelling. Dat was ook te merken bij de bezichtiging. Zeker 15 stellen liepen die ochtend in en om het huis. Het huis zou bij opbod worden verkocht. Zodat de verkopers het maximale zouden ontvangen voor hun nagenoeg ‘hypotheekvrije’ huis.
Het jonge gezin liet zich niet van de wijs brengen. Ze hadden met de bank gesproken en wisten wat ze konden bieden. Ze hadden goed gespaard en konden zelf de verbouwing betalen. Ze dienden met goed gevoel hun bod in bij de makelaar. In een gesloten envelop. Een dag voordat de termijn sloot.
Twee dagen later besprak de makelaar de biedingen met de verkopers. Er was fors meer geboden dan de vraagprijs. Het had de makelaar verrast hoe veel geld er werd geboden voor het huis. Dit had hij in de dertig jaar dat hij makelaar was nog nooit meegemaakt. ‘Ik weet het ook niet meer’, sprak hij. ‘Ik ben mijn gevoel voor de markt kwijt. Het lijkt niet uit te maken wat je vraagt voor een huis. Altijd bieden kopers meer dan ik had durven dromen. Ooit keert de wal het schip. Maar voor het zo ver is kunnen jullie als verkopers er mooi van profiteren. Jullie hebben straks een mooi zakcentje voor de oude dag om nog leuke dingen te kunnen doen.’
De verkopers informeerden naar de achtergrond van de bieders. Waren het mensen uit het dorp? Hoe zat het met dat jonge gezin dat zo geïnteresseerd was?
De makelaar vertelde dat het zowel mensen uit het dorp, als mensen uit omliggende dorpen waren die een bod hadden uitgebracht. Maar het jonge gezin had niet het hoogste bedrag geboden. Ze waren afgevallen. Het was een stel uit de randstad dat het hoogste bod uitgebracht had. Ze wilden gaan Drentenieren nu hun kinderen op eigen benen stonden. Lekker goedkoop en rustig leven buiten de hectiek van de overvolle randstad. Geef ze eens ongelijk. Ze hadden hun huis goed verkocht. Ze konden goedkoop in Drenthe wonen en hadden zelfs nog geld over voor een appartementje in het Spaanse binnenland. Ze zouden dus niet al te vaak in het dorp aanwezig zijn.
De verkopers keken elkaar glazig aan. Ze stonden perplex. Ze wisten niet wat ze met de situatie aan moesten. Zo veel geld voor hun huis. Ze waren er verlegen mee. Waarom konden ze er niet blij van worden? Dit was toch waar anderen van dromen? Ze gingen een huis huren en hadden het geld dus niet nodig voor de aankoop van een nieuw huis. En hun kinderen hadden het ook goed. Die konden zichzelf prima redden.
De verkopers informeerden naar het verschil tussen het hoogste bod en het bod van het jonge gezin uit het dorp. Ze hadden sympathie voor deze mensen. Ze waren actief bij de voetbalclub en de school kon maar al te goed nieuwe leerlingen gebruiken. Er waren al zoveel jongeren vertrokken. Vanwege studie. Vanwege het werk dat ze elders vonden. Het voelde simpelweg niet goed om ten koste van dit gezin en de leefbaarheid van het dorp een hoop geld op te strijken.
‘Zo gaan we het niet doen’, spraken de verkopers. ‘Het bod van het jonge gezin is al hoger dan we gerekend hadden. Gun het huis maar aan de jonge mensen. Accepteer hun bod maar. Dit voelt voor ons goed en dan kunnen we met een goed geweten over straat blijven gaan. Dat rotgeld maakt alles kapot. En straks als de prijzen weer gaan dalen, of de hypotheekrente gaat stijgen, komen al die eigenaren, die boven hun stand gekocht hebben, in de problemen. Dan verpauperen onze huizen of komen ze leeg te staan. En wie weet hoe het dorp er dan voor staat.’
Het jonge gezin verhuisde naar het huis van deze oudere mensen. Het huis dat het jonge gezin achterliet werd gekocht door een jongen uit het dorp. Hij had net een baan. Als de verkering serieus bleef zou hij gaan samenwonen.
De huidige gekte op de woningmarkt jaagt vooral jongeren het dorp uit. Kopen is te duur. Ze verdienen te veel voor een sociale huurhuis. En duur huren op de commerciële markt vinden ze zonde van het geld. Dan maar thuis bij pa en ma blijven plakken. Voor iedereen een ongewenste situatie.
We veroorzaken deze gekte zelf. Laten we dat niet vergeten!