Het verzorgingshuis bestaat niet meer. De overheid heeft de geldkraan van de AWBZ voor ouderen met een lichte zorgvraag dichtgedraaid. Maar is daarmee de vraag ook uitgevallen? Ik denk het niet. Alleen het huidig aanbod sluit niet aan bij de vraag.
Een gemiddeld verzorgingshuis in ons land werd voor 40 tot 60% bewoond door ouderen met een zorgzwaarte (ZZP) in de categorieën 1 en en 2. Dit zijn ouderen die beperkte ondersteuning nodig hebben om zelfredzaam te blijven. Veelal kozen deze mensen er voor om vroegtijdig de beschutting van een verzorgingshuis op te zoeken om al vast voor te sorteren op een mogelijke toename van de zorgvraag. Deze doelgroep, zeg maar de helft van de huidige verzorgingshuispopulatie, wordt niet ververst. De huidige groep stroomt door naar een zwaardere zorgvraag of komt te overlijden.
Daarbij is er een plafond gesteld aan de groei van de zwaardere zorg waardoor de vrijgevallen capaciteit niet direct ingevuld zal worden door mensen met een zwaardere zorgindicatie.
Het beleid is er op gericht om mensen zo lang als mogelijk in de eigen woning (huur of koop) te laten wonen met behulp van huishoudelijke hulp vanuit de WMO door de gemeente en thuiszorg vanuit de AWBZ. Vanaf 2014 zullen deze diensten voor de lichtere zorgvragers in het geheel overgaan naar de WMO.
Dit beleid, scheiden van wonen en zorg, of extramuralisering, genoemd heeft grote gevolgen voor de mensen die het aan gaat. Een grote meerderheid wil ook graag oud worden in z’n vertrouwde woonomgeving maar wil wel kunnen vertrouwen op goede hulp in huis en allerlei diensten onder handbereik. Hierover gaan de huidige debatten in de tweede kamer.
De financiële effecten van de extramuralisering worden naar mijn mening na 2013 goed zichtbaar. Indicaties voor de lage zorgzwaartes bleven al een tijdje uit terwijl er een plafond aan de hogere zzp’s is toegekend.
Tot 2012 was het vastgoed voor een zorgaanbieder geen risico. De instelling kreeg de jaarlijkse huisvestingslasten terug van de overheid indien de voorschriften voor bouw, onderhoud en exploitatie werden nageleefd.
De komende jaren wordt dit nacalculatiesysteem afgebouwd zodat er ook in toenemende mate verliezen uit de vastgoedexploitatie ontstaan. In de periode van 2012 tot 2018 wordt het nacalculatiesysteem stapsgewijs vervangen door een prestatiebekostiging. De zorgaanbieder krijgt z’n huisvestingslasten gecompenseerd op basis van de bezettingsgraad. Geen klant, geen geld.
Als de zorgaanbieder niet anticipeert op deze ontwikkeling dreigt er leegstand. Geen klant geen geld; deze leegstand schiet dus een gat in de resultaten van de zorgaanbieder. Het ministerie gaat er van uit dat hierdoor een aantal zorgaanbieders failliet gaat. Tot op heden zijn er geen maatregelen geformuleerd om deze verkwisting van maatschappelijk kapitaal te voorkomen.
De intrede van ondernemerschap in de zorg kan de schade beperken door bijvoorbeeld appartementen aan ouderen te verhuren zonder dat deze een indicatie hebben voor een verzorgingshuis en door een deel van de dienstverlening te commercialiseren. Er zijn nog altijd mensen die waarde hechten aan een beschutte woonomgeving en die kunnen en willen betalen voor een scala aan diensten. Waarden als veiligheid, gemak, en sociale contacten worden belangrijker naarmate we ouder worden. Door hier op in te spelen blijft er nog veel mogelijk en zal er een goede bezettingsgraad gerealiseerd kunnen worden.
Hiervoor moet de blik naar buiten worden gericht. De zorgaanbieder zal zich op de woningmarkt moeten begeven om z’n appartementen te verhuren. Hij zal paramedici kunnen verleiden om ruimte te huren in het huis om diensten als fysiotherapie, voetverzorging en dergelijke aan te bieden aan de bewoners van het huis en de mensen die in de omliggende wijk wonen.
Hij zal z’n restaurant moeten openstellen voor de wijk zodat de dekking voor deze dienst blijft gehandhaafd maar waardoor ouderen in de omgeving ook langer zelfredzaam kunnen blijven.
De recreatieactiviteiten worden misschien wel door de locale buurtvereniging in het verzorgingshuis georganiseerd.
En de zorgaanbieder? Die kan z’n zorg ook in de wijk, in de vorm van een thuiszorgproduct, uitventen. Hierdoor ontstaat er ook meerwaarde voor de wijk want er is 7 dagen per week, 24 uur per dag zorg op afroep beschikbaar. Een betere dekking voor de nachtdienst in het verzorgingshuis en meerwaarde voor de wijk!
Kortom de zorgaanbieder wordt zorgondernemer en zal andere markten moeten leren kennen en betreden. Uiteraard zullen er slimme ondernemers opstaan die een deel van een verzorgingshuis willen pachten om bovengenoemde diensten te ontwikkelen. De locale horeca heeft het in deze tijden moeilijk en is ook op zoek naar aanvullende inkomstenbronnen.
Door nieuwe allianties tussen maatschappelijke en commerciële ondernemers kunnen we met een gerust hart oud worden. De markt past zich aan aan de nieuwe realiteit. Deze verandering vraagt andere competenties van beide groepen ondernemers. Er is niet veel bedenktijd want het kabinetsbeleid dendert door.
Een belangrijke voorwaarde is dat de gemeente mee gaat ondernemen door deze samenwerkingsvormen aan te jagen als onderdeel van haar WMO beleid. De gemeente wordt namelijk in toenemende mate financier van de meeste diensten en activiteiten. Zowel op het gebied van zorg, welzijn, werkgelegenheid als accommodatiebeleid.
Ondernemers, ambtenaren en politici van allerlei pluimage zoek elkaar op! Anders zullen de eerste faillissementen niet lang op zich laten wachten. Maak de verbinding zodat de zorg en dienstverlening beschikbaar en bereikbaar blijft.
bert.moormann@ziggo.nl, april 2013
Heldere blog. Snap nu waarom mijn buren (bejaardentehuis Holtingerhof) zich nu woon-wijkcentrum noemt en bezig is met wat jij benoemt: ondernemerschap. Als dit aan de weg timmeren succesvol is, lijkt deze nieuwe koers mij voor de wijk een meerwaarde! Dus positief voorbeeld van omdenken en bezuinigen niet als ‘einde oefening’ maar als inslaan van nieuwe wegen zien!
LikeLike